Erkenning van Palestina: het juiste resultaat, het verkeerde moment

11-12-2014 00:27

In het hoofdredactioneel commentaar van 8 december jl. sprak de redactie van NRC Handelsblad zich voor erkenning van Palestina uit. De redactie van deze krant noemde erkenning door Nederland een “duidelijk signaal aan Israël”. Vroegtijdige erkenning is echter niet alleen een loos gebaar naar de Palestijnen, het zal onderhandelingen bemoeilijken, stabiliteit in de regio bedreigen en de Nederlandse positie in de waagschaal stellen.

De oproep kwam natuurlijk niet als een verrassing. Na erkenning door het Zweedse kabinet dat na drie maanden al uit elkaar viel, behandelden verschillende Europese parlementen moties om Palestina als staat te erkennen. Zo ook het Britse Lagerhuis. Grahame Morris, de Britse parlementariër die het debat over erkenning aangevraagd had, gaf zelf toe dat deze stap vooral symbolische waarde had en weinig zou bijdragen aan de totstandkoming van een tweestatenoplossing. Laat dat nou precies het gevaar zijn van erkenning die niet de uitkomst is van onderhandelingen. Een dergelijke stap zou, voor wie warm wordt van symboolpolitiek, bijzonder plezierig zijn maar is om verschillende redenen vooral onwenselijk.

Ten eerste creëert erkenning van een staat die in feite niet kan functioneren als staat, geen gelijkwaardigheid – wat de NRC-redactie wel betoogt – maar een schijn van gelijkwaardigheid. Deze schijn nodigt uit tot verdere teleurstelling aan Palestijnse zijde. Immers, als het idee wordt gewekt dat de Palestijnen over een eigen staat kunnen beschikken zonder op enig vlak meer soeverein te worden, zal dit in de eerste plaats leiden tot verdere frustratie. Deze frustratie zal extremistische groeperingen, die misbruik zullen maken van deze emoties en geloven dat de Palestijnse staat kan worden bereikt met terreur, in de kaart spelen. De hieruit voortvloeiende onrust zal de regionale spanningen doen toenemen en daarmee de kans op een oplossing juist verkleinen. De oplopende spanningen in Jeruzalem en de volstrekt onnodige en trieste dood van de Palestijnse minister Abu Ein bij een uit de hand gelopen botsing met Israëlische soldaten gisteren, zijn al erg genoeg. Een derde intifada moet worden afgewend door een koel hoofd van leiders aan beide zijden. De uitslaande sektarische brand in regio – met Al-Nusra in de Golan, Al-Qaida in de Sinaï, ISIS aan de grenzen met Jordanië, Hamas in Gaza en Hezbollah in Libanon – maakt het belang van veiligheid op de Westelijke Jordaanoever crucialer dan ooit.

Ten tweede loopt de internationale gemeenschap bij vroegtijdige erkenning het gevaar dat zij de Palestijnen prikkelt om niet te onderhandelen, aangezien de ‘hoofdprijs’ van de onderhandelingen al van tevoren is weggegeven. Daarmee wordt wegblijven van de onderhandelingstafel beloond en worden de Palestijnen niet gestimuleerd om met de Israëliërs te onderhandelen.

Ten derde is er geen Palestina om te erkennen. De grenzen van het te erkennen Palestina zijn onduidelijk omdat daar nog geen akkoord over is bereikt – en de internationale gemeenschap weet dondersgoed dat de grenzen van voor 1967 zonder land swaps onhaalbaar zijn. Maar nog veel belangrijker is dat de Palestijnse Autoriteit geen effectief gezag kan uitoefenen over het gebied binnen deze grenzen. Dat heeft te maken met de bezetting maar ook met het Hamas-bestuur in Gaza, dat nog altijd voorkomt dat de Palestijnse Autoriteit gezag kan uitoefenen in de autonome Gaza-strook Datzelfde Hamas wil niet ontwapenen, bouwt alweer terreurtunnels en vuurde ook alweer testraketten af, ondanks het staakt-het-vuren. Effectief gezag vormt, samen met criteria omtrent vastgestelde grenzen en een permanente populatie, een kernvoorwaarde van de Conventie van Montevideo, die bepaalt wanneer een gebied een staat genoemd mag worden.

Tot slot zou Nederland als gevolg van erkenning de eigen positie bij beide partijen verspelen. Door als applausmachine van de Palestijnen te fungeren heeft de Europese Unie de afgelopen jaren zoveel leverage verspeeld, dat een Europese rol in het vredesproces zo goed als ondenkbaar is. Nederland heeft, door niet altijd aan dit applaus mee te doen, een positie kunnen opbouwen en behouden bij zowel Israël als de Palestijnen die de mogelijkheid geeft om een constructieve bijdrage te leveren aan samenwerking en eventuele besprekingen tussen Israël en de Palestijnen. Door ons bij landen als Zweden aan te sluiten, die symboolpolitiek boven invloed hebben verkozen, zou Nederland een bijzonder waardevolle en unieke positie verspelen. Dat zou zowel voor de Palestijnen als voor Nederland een groot verlies zijn.

Niet voor niets liet de vorige minister van Buitenlandse Zaken Timmermans de Kamer weten dat erkenning van een Palestijnse staat onderdeel of sluitstuk van vredesbesprekingen zou moeten zijn. Ook de nieuwe minister Koenders verzekerde de Kamer tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken en gisteren tijdens een debat met de Kamer over de Raad Buitenlandse Zaken dat erkenning niet aan de orde is, omdat het niet zou bijdragen aan de hervatting van vredesonderhandelingen en derhalve niet gesproken kan worden van een “strategisch moment”. Minister Koenders zal zich tegen de zogenaamde ‘goede bedoelingen’ van links moeten blijven verzetten, wil hij voorkomen dat ook Nederland zich tot de politieke zijlijn veroordeelt. Hij kan zich beter inspannen voor het stimuleren van onderhandelingen, die uiteindelijk tot erkenning van een levensvatbare staat zullen moeten leiden.

Ook de Palestijnen hebben het volledige en onvervreemdbare recht om in vrijheid en veiligheid te leven in een onafhankelijke staat. Maar met vroegtijdige erkenning van een staat die geen staat is en niet aan de benodigde criteria voldoet komt dat resultaat geen stap dichterbij. Integendeel. Vroegtijdige erkenning door Nederland of andere Europese landen stelt de verwezenlijking van een daadwerkelijke Palestijnse staat alleen maar uit, maakt onderhandelingen nagenoeg onmogelijk en consolideert de huidige impasse. Daarmee is vroegtijdige erkenning meer dan een slecht idee: het is bovenal een onverantwoorde vorm van symboolpolitiek.