Achtergrond

‘Zetelroof’ verdient nuance

21-11-2014 16:17

Dankzij het gedwongen vertrek van de PvdA-Kamerleden Selcuk Öztürk en Tunahan Kuzu laaide de discussie de afgelopen week weer op: hoe is het toch mogelijk dat twee Kamerleden vrolijk kunnen vertrekken uit hun partij en hun zetel mogen handhaven? Zetelroof, werd het op deze site genoemd door de toch hoog in aanzien staande oud-Kamervoorzitter Frans Weisglas. Er werd gemopperd over loyaliteit, over cliëntelisme en Femke Halsema doet een oproep om de personendemocratie misschien maar eens tegen het licht te houden ten faveure van een systeem dat meer uitgaat van partijstandpunten. Hoewel eigenlijk voor al die uitspraken best wat te zeggen is, gaan ze allen voorbij aan de kern van ons systeem van de vertegenwoordigende democratie. Een korte analyse van ons mooie democratische stelsel.

Thorbecke: partijloze volksvertegenwoordiger

Een artikel over ons stelsel niet beginnen met de geestelijk vader daarvan zou een doodzonde zijn. En zo komen we onherroepelijk uit bij Johan Rudolf Thorbecke, die koning Willem II in 1848 overtuigde van het belang van een nieuwe Grondwet. Een Grondwet die uiteindelijk kon leiden tot de huidige vertegenwoordigende democratie. Thorbecke wordt herinnerd als liberaal, maar dat wil niet zeggen dat er destijds al iets bestond als een liberale partij of fractie. Thorbecke gruwde daarvan: kandidaten mochten absoluut geen programma afgeven voor de verkiezingen. Dat was de eerste stap op weg naar het ‘houden van redevoeringen in de kiezersvergadering’ of erger nog, naar het doen van beloftes. Dat zou het einde zijn van de zelfstandigheid van de vertegenwoordiger, zo schrijft historicus Henk te Velde erover in zijn boek ‘Stijlen van Leiderschap’.

‘Zonder last en ruggenspraak’

Sterker nog: al sinds de Staatsregeling van 1805 komen de woorden ‘zonder last en ruggenspraak’ in onze Grondwet voor. In 1848 werd dat vertaald door de zinsnede ‘de leden dezer Kamer stemmen voor zich zelven, en zonder last van, of ruggespraak met de vergadering, door welke zij benoemd zijn.’ Zoals Thorbecke het graag zag: de volksvertegenwoordiger moest sowieso onafhankelijk zijn van zijn kiezers, bij het stemmen niet gebonden zijn aan regels (last) of aan overleg met zijn achterban (ruggenspraak). Het verbod op ruggenspraak werd in 1983, bij de laatste Grondwetsherziening geschrapt, maar nog steeds staat ‘stemmen zonder last’ in de Grondwet.

Politieke partijen

Het bestaan van politieke partijen staat overigens juist weer niet in die Grondwet. Sterker nog: niet alleen Thorbecke moest niets van georganiseerde fracties of partijen hebben, het bestaan van fractiediscipline of zelfs coalitiediscipline is in strijd met ‘stemmen zonder last’, dat weer wel in de Grondwet staat. Wat is dan het probleem om partijen anno 2014 – zo’n 166 jaar na de Grondwet van Thorbecke en 31 jaar na de laatste Grondwetsherziening – wat meer te zeggen te geven om aan gedoe zoals met Öztürk en Kuzu, maar ook met Roland van Vliet, Louis Bontes en Joram van Klaveren, die toch echt als PVV’ers gekozen waren en natuurlijk het cabaret van de fractie(s) van 50Plus in het vervolg te voorkomen? Allereerst: een PVV’er die een probleem maakt van die zogenaamde ‘zetelroof’ heeft kilo’s boter op zijn hoofd. Hun leider Geert Wilders kreeg immers in 2004 precies hetzelfde voor elkaar bij zijn toenmalige partij, de VVD. Daarnaast is er een veel meer principiële reden om het systeem zoals we dat op dit moment hebben te handhaven.

Personendemocratie

We stemmen om de vier jaar op 150 personen die de rest van het land vertegenwoordigen. Personen die een mandaat van de kiezer hebben gekregen. Wij vragen aan die mensen of ze namens ons beslissingen willen nemen in de Tweede Kamer. Onze parlementaire democratie wordt in de basis gevormd door personen. Helder. De partijen – al zal Thorbecke ervan gruwen, een nuttig vehikel in ons systeem – zijn aan de volksvertegenwoordigers ondergeschikt. Dat betekent dat in ons land volksvertegenwoordigers niet aan het touwtje van het partijbureau acteren. Volksvertegenwoordigers hebben een persoonlijk mandaat en krijgen niet op Oost-Europese wijze bindende adviezen van hun partijbureaus. Dat systeem van mensen is soms lastig en leidt tot rare fratsen, maar dat systeem moeten we koesteren.

‘Persoonlijk’ mandaat?

Is het dan de normaalste zaak dat volksvertegenwoordigers shoppen bij de ene na de andere fractie? Lokaal leidt het systeem wel vaker tot chaos: zo besloten in Nijmegen halverwege de vorige raadsperiode twee CDA-raadsleden en twee raadsleden van verschillende lokale partijen even een nieuwe fractie op te richten. Volgens bovenstaande redenering is daar weinig tegen in te brengen: de volksvertegenwoordigers zijn op persoonlijk mandaat gekozen en hebben dus de vrijheid zich met andere gelijkgestemden te verenigen. Toch hebben zij die luidkeels zetelroof hebben geroepen de afgelopen tijd niet helemaal ongelijk. De kern zit hem dan meer in de zwaarte van het persoonlijke mandaat: hoe fair is het dat het mandaat van Diederik Samsom (1.809.856 voorkeursstemmen) even zwaar weegt als bijvoorbeeld dat van dissident Öztürk (9.831)? Hoe fair is het dat het mandaat van sommige volksvertegenwoordigers samenhangt met het aantal stemmen op de lijsttrekker? Hoe afhankelijk is de, laten we zeggen, dertigste kandidaat op een lijst, van het aantal stemmen dat de lijsttrekker vergaart? Zijn zij dan niet toch enige loyaliteit aan hun partij en partijprogramma verschuldigd?

Moreel appèl

Ik denk het wel. De vorige alinea maakt duidelijk dat er best een moreel appèl gedaan mag (moet!) worden op dissidenten, maar de alinea’s daarvoor geven hopelijk voldoende aan waarom dat appèl nooit geïnstitutionaliseerd mag worden: het parlementaire bestel is een bestel waarin mensen kiezen welke mensen hen vertegenwoordigen in het parlement. Zonder last. En die regel ‘zonder last’ maakt geen onderscheid tussen fractiediscipline of andere belangengroeperingen. Laten we maar hopen dat er niet teveel Kamerleden op hetzelfde idee komen na het vertrek van Öztürk en Kuzu: al die een- en tweemansfracties maken onze volksvertegenwoordiging er in elk geval niet sterker op.