Ahmed Marcouch, een politieke biografie

31-01-2014 14:16

dossier_marcouch_530

Geen opvoeding

De strenge, sobere en harde opvoeding die Ahmed en de andere kinderen van het gezin Marcouch kregen, staat in schril contrast met de opvoeding die veel Marokkaanse en ook andere allochtone jongens in de concentratiewijken genieten, als ze die al krijgen, was de jarenlange observatie van Marcouch.

Eerst als jonge politieman in de Indische buurt en later als bestuurder in Slotervaart, werd Marcouch geconfronteerd met die enorme groep Marokkaanse en ook andere allochtone jongens waarbij het kennelijk enorm mis was gelopen in de opvoeding, die volgens de gangbare normen eigenlijk geen echte opvoeding hadden gekregen en helemaal niet gevolgd werden in hun ontwikkeling door hun ouders en gewoon aan hun lot werden overgelaten.

Dat betekende vaak dat ze in de (criminele) straatgroep of het straatmilieu werden opgevoed en hun gedrag, normen en waarden, werden bepaald door de zeer negatieve, materialistische, machistische, anti-Nederlandse straatcultuur, waarin ze opgroeiden. Voor de grote meerderheid van de Marokkaanse meisjes gold dit trouwens niet. Die werden en worden juist enorm strak gehouden, heel goed in de gaten gehouden en doen het op veel vlakken, zoals studieprestaties en arbeidsdeelname, veel beter dan hun broers.

Marcouch zag de afwezige ouders in de opvoeding als één van de belangrijkste oorzaken van het Marokkaanse jongens-drama, naast het slechte onderwijs, de falende rechtsstaat, de ‘hospitalisering’ door de welzijnssector en de onwil van deze grote migrantengroep zelf om zich aan te passen aan de mores van de meerderheidscultuur van het land dat hen ooit warm ontving en zo veel gaf.

Tijdens Marcouch’ bestuursperiode werd het ingrijpen in of het sturen van De opvoeding in al zijn verschillende gedaantes dan ook één van de belangrijkste onderwerpen, waar hij en zijn medewerkers zich mee gingen bezig houden. Een moeilijk, moeizaam, breed en lastig onderwerp, waar de overheid zich traditioneel nooit mee bemoeide. Ook op dat vlak gingen Marcouch en zijn talrijke trawanten in Slotervaart pionieren. Hierover meer, verderop in dit boek.

Tijdelijke verblijfsvergunning

Vanaf het moment dat Marcouch in Slotervaart aan de slag ging, kwamen zijn ambtenaren regelmatig opmerkelijke zaken tegen. Zo waren ze er op het stadsdeelkantoor achter gekomen, dat wel zeventig procent van de tweehonderd Marokkanen die op de beruchte Shortlist van overlastgroepen en criminele groepen stonden, alleen een tijdelijke verblijfsvergunning bleek te hebben. Die verblijfsvergunning bleek elke vijf jaar ‘automatisch’ zonder enige toetsing te worden verlengd, zelfs als deze jongens in de bak zaten of een strafblad zo lang als een toiletrol hadden.

Bij de leden van de Mondriaangroep was dat percentage met een tijdelijke verblijfsvergunning zelfs tachtig procent. Hun ouders hadden zich nooit laten naturaliseren en daardoor bezaten zij en ook hun kinderen niet de Nederlandse nationaliteit, alleen de Marokkaanse. Op het stadsdeelkantoor werd geschat dat de helft van de Marokkanen in Slotervaart niet de Nederlandse nationaliteit bezat en al decennialang met tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland verbleef en dus formeel geen Nederlander was.

Marcouch stelde die klakkeloze verlenging van verblijfsvergunningen van criminele Marokkanen aan de kaak in de pers. Marcouch en ook de politie in Slotervaart, vonden dat deze veroordeelde Marokkanen zonder Nederlandse nationaliteit, door de IND Nederland uit gezet moesten worden. De zaak spitste zich toe op de twee broers B., die beiden talloze misdaden op hun geweten hadden. De broers waren door hun drukke criminele praktijk kennelijk glad vergeten hun verblijfsvergunning te verlengen. Eén van de broers zat op dat moment zelfs in detentie in Limburg.

Tien criminele zonen

In die periode bezocht ik een ouderavond op de slechtste openbare basisschool van Amsterdam, de Ru Paré-school in Overtoomse Veld, waar bijna alleen maar Turkse en Marokkaanse kinderen op zaten. Marcouch, cum suis, was vanaf 2006 met aanzienlijke steun van onderwijswethouder Lodewijk Asscher (PvdA) van de centrale stad, het Rijk en de nieuwe schooldirecteur bezig deze basisschool uit het moeras te trekken. Hij zag goed onderwijs als één van de weinige panacees om de grote problemen met de jeugd in de slechte wijken op termijn op te lossen.

‘Als Marcouch zijn zin krijgt, worden die allemaal uitgezet. Straks heeft ze geen kind meer over. Daar is ze heel kwaad over.’

Marcouch hield één van zijn habituele donderspeeches voor een aula vol Turkse en Marokkaanse moslima’s. Zoals gebruikelijk waren er vrijwel alleen maar moeders en waren de meeste vaders afwezig. Marcouch prees de moeders dat ze zo massaal waren op komen dagen. Hij riep ze op om hun kinderen achter hun broek te zitten en te inspireren met ambitie, zodat ze wat van het leven gingen maken en niet in een criminele straatgroep terechtkwamen. Hij riep de moeders op om zich in te gaan zetten voor de school van hun eigen kinderen, om zelf Nederlands te gaan leren, zodat ze Jip en Janneke konden voorlezen aan hun kinderen. Later ging het bestuur die taalcursussen zelf aanbieden, opgezet door professionele organisaties.

Na afloop van de speech, werd Marcouch door een Marokkaanse moeder uit de buurt aangesproken. De volledig in het zwart gehulde moslima, ging op een onbeschofte toon heftig te keer tegen Marcouch. Het dispuut was in het Marokkaans, dus ik verstond het niet, maar het was evident dat de vrouw buitengewoon verbolgen was.

Ik vroeg een andere Marokkaanse moeder die erbij stond, waar alle consternatie toch over was. ‘Nou deze vrouw heeft tien criminele zonen, die net als hun moeder hier al jaren wonen met een tijdelijke verblijfsvergunning,’ zei deze Marokkaanse zonder enige terughoudendheid, ‘Als Marcouch zijn zin krijgt, worden die allemaal uitgezet. Straks heeft ze geen kind meer over. Daar is ze heel kwaad over.’

Dit gezin vormde eigenlijk in zijn eentje een criminele organisatie en elke ‘hulpverlener’, hoorde ik later, die zich maar in de buurt van hun voordeur waagde, werd zo snel de straat uitgemept dat hij in de daarop volgende week belandde. Dat er in dit Marokkaanse gezin, ook iets gigantisch mis was gegaan in de opvoeding, was natuurlijk een understatement.

Multiprobleemgezinnen

Toen de straatcoaches en de gezinsbezoekers van de Stichting Aanpak Overlast Amsterdam (SAOA) in het najaar van 2006 naar Slotervaart kwamen, hoorde ik een ander onthutsend verhaal. De gezinsbezoekers belden na een overlastmelding aan bij een woning in Slotervaart. Er werd open gedaan door een 14-jarige Marokkaanse buurmeisje. In de woning bevonden zich een stuk of acht Marokkaanse kinderen, waarvan de jongste nog een baby was. De ouders waren in geen velden of wegen te bekennen. De gezinsbezoekers gingen op onderzoek uit en kwamen erachter dat de vader al jaren uit beeld was en het gezin aan zijn lot had overgelaten. Maar de moeder van het gezin was op dat moment zelf ook spoorloos. Zij was doodleuk twee weken op vakantie gegaan en had de zorg voor haar acht koters overgelaten aan een kind, het 14-jarige buurmeisje dat open deed.

Een deel van de gezinnen in de beroerde buurten in Slotervaart, bestond uit een categorie families, waar – zoals in het geval van de Marokkaanse moeder die tien straatrovers had gebakerd – veel misère, gestoord en crimineel gedrag was geconcentreerd. De multiprobleemgezinnen heten ze in het ambtelijk jargon. Daarvan woonden er bijna 150 in dat stadsdeel. Dat was een ongelooflijk problematische erfenis van de voorgaande colleges, waar Marcouch en de zijnen mee te maken kreeg.

Eén multiprobleemgezin betekende meestal dat er vijf, zes of meer andere gezinnen uit de straat wilden vertrekken en vaak ook vertrokken. Juist de gezinnen die geen problemen en overlast veroorzaakten en die je als lokaal bestuur natuurlijk graag in je wijk wilt houden.

Skimmers

Camilla Leupen berichtte in het Parool van 18 maart 2010 over zo’n negenkoppig Marokkaans gezin uit Overtoomse Veld, waarvan acht gezinsleden al vier maanden eerder waren opgepakt op verdenking van skimmen en witwassen. Beide ouders, de vier volwassen zonen en de twee meerderjarige dochters, zaten toen sinds eind 2009 in de cel.

Het hele gezin, had onder meer door het inzetten van nep-postbezorgers in totaal 435.380 euro gestolen. In het ouderlijk huis van de familie F., bij de Hart Nibbrigstraat in de Mondriaanbuurt, vond de politie bij een huiszoeking in december 2009 circa 135.000 euro aan contanten, verstopt in jurken van de moeder en de dochters. ‘Onder een hoes van de strijkplank werd apparatuur gevonden waarmee volgens justitie kon worden geskimd. Er lag ook een laptop, met de gegevens van de geskimde bankpassen.’

Alle zonen behoorden volgens de Parool-verslaggeefster tot de groep van ruim duizend Marokkaanse harde kern-criminelen in de stad en waren naast de skim-praktijken, ook opgepakt voor inbraken in bedrijven en scholen, diefstallen en mishandeling en hadden meerdere gevangenisstraffen uitgezeten.

‘Door sloop en nieuwbouw zal een groot een groot deel van die probleemgezinnen op termijn verhuizen,’ vertelde Marcouch, ‘De meerderheid wil ik hier gewoon niet meer terug hebben. De concentratie hier is gewoon te groot. Het is voor de wijk niet gezond. We blijven dweilen met de kraan wijd open. De politie doet niets. De meeste hulpverleners zijn resistent geworden en roepen: “Ach, met dat gezin zijn we al twintig jaar bezig. Wat moeten we nog?”‘ 

Er werd tijdens Marcouch’ bewind een nieuwe aanpak opgezet voor deze multiprobleemgezinnen, het zogeheten Lokaal Actieteam, om eindelijk schot te krijgen in de situatie, waarin vaak wel tientallen welzijnsorganisaties en hulpverleners jarenlang met deze gezinnen in de weer waren, zonder dat deze inspanningen enig zichtbaar effect sorteerden. De aanpak en vooral ook de stedelijke vernieuwing, het simpelweg slopen van de flats, hadden effect. Van de 146 multiprobleemgezinnen die er in Slotervaart zaten, woonden er aan het eind van Marcouch’ termijn, in het voorjaar van 2010, minder dan 40 nog in het stadsdeel.  

Huis-aan-huis

Op het moment dat Marcouch aantrad, liep al vanaf 2001, een zogeheten huis-aan-huis-aanpak in Slotervaart, een door woningcorporaties en het Rijk gesubsidieerd project.

Het basisidee van het project was prima: Ga niet zitten afwachten tot de problemen de pot uitstulpen, maar ga in die slechte wijken, letterlijk huis-aan-huis aanbellen en de problemen van de gezinnen en bewoners systematisch in kaart brengen. Ga de bewoners uitgebreid bevragen, meteen zelf de problemen oplossen of ze verwijzen naar die lange stoet welzijnsclubs,  hulpverleningsorganisaties die daarvoor in het leven zijn geroepen, maar achter hun loketten rustig zitten te wachten tot de ‘hulpvraag’ naar ze toekomt.   

Maar ook dit project liep voor geen meter, merkte Marcouch, toen hij zich er mee ging bemoeien. Marcouch trok zelf Overtoomse Veld en de Mondriaanbuurt in om met de bewoners te praten en kwam er al heel snel achter dat de overgrote meerderheid van de bewoners, waar dit project voor bedoeld was, er na vijf jaar nog nooit van gehoord had.

Formulierenbrigade

Ik maakte vergaderingen mee van hulpverleners, politiemensen en medewerkers van woningbouwcorporaties. De feitelijke kennis van deze professionals over de werkelijkheid en problematiek waar ze mee bezig waren, was zeer bescheiden om niet te zeggen: nihil. Ze kwamen zelden of nooit in de wijk. Het was volstrekt onduidelijk wat voor een effect het project had, want er werden geen statistische gegevens bijgehouden.

‘Het klopt wat je constateerde,’ zei Marcouch toen we daarover doorspraken, ‘De mensen van de corporaties bijvoorbeeld weten niet wat er zich afspeelt in hun eigen flats. Ze weten nauwelijks wie er in hun woningen wonen. We zijn heel hard aan het trekken om daar verandering in te krijgen. Het is wel de kern van het probleem, waar ik hier mee te kampen heb. Er is hier tien, vijftien jaar niets gebeurd en iedereen liep van de problemen weg. De mensen in het veld hebben heel weinig voeling met de problematiek van de bewoners. Ze hebben bovendien ook nog eens heel weinig ambitie, terwijl ze zouden moeten zeggen: “Dit pikken we gewoon niet langer.” Ik ben niet voor niks geschrokken. Dan hoorde ik steeds weer: “Ach …het gaat al tien jaar zo en in andere steden als Rotterdam is het nog veel erger.”

Het is onmogelijk om achter cijfers op buurtniveau te komen, maar ik dacht dat juist het huis-aan-huis-project veel informatie moest hebben, want zij kwamen tenslotte bij die gezinnen over de vloer. Maar ik kreeg – ook na meerdere verzoeken – geen antwoord op mijn vragen en realiseerde me dat men het gewoon niet wist.

‘Ik heb met vaders gesproken die  wanhopig waren, die bang waren dat ze hun eigen zonen gingen vermoorden.’

‘Wat zo’n club meet, is het aantal leuke contacten dat ze hebben en verder verwijzen ze door,’ legde Marcouch uit, ‘Het is sowieso erg moeilijk om over willekeurig welk onderwerp cijfers te krijgen. Toen ik hier kwam, wilde ik bijvoorbeeld weten hoeveel criminelen er in Overtoomse Veld zaten en hoeveel geradicaliseerde gezinnen er woonden. Dat kon niemand voor me achterhalen. Helemaal niemand wist dat, de afdeling statistiek niet en ook de politie niet. Maar goed, waar het om gaat, is wat zo’n huis-aan-huis-project werkelijk uithaalt. Maar het loopt nu al jaren en het heeft nog niet iets zichtbaars opgeleverd. Ze moeten heel zichtbaar en toegankelijk zijn voor de bewoners. Ze moeten niet alleen hulp bieden, maar ook een sociale beweging in gang zetten. Die tien beroepskrachten, moeten hulp krijgen van twintig vrijwilligers die zich willen inzetten voor hun eigen buurt. De mensen moeten elkaar gaan helpen. Zo zag ik bijvoorbeeld in de moskee iemand zo’n oud Marokkaans mannetje met zijn belastingpapieren helpen. Dat is prima. Daar heb je helemaal geen Formulierenbrigade voor nodig, snap je? Als mensen niet een keer zelf in beweging komen, hebben ze die overheid tot in de eeuwigheid nodig.’

Megafoon

Het grote probleem bij veel welzijnsinterventies was en is, moest Marcouch steeds weer constateren, dat veel van die organisaties om de problemen heen liepen. Hij vond dat je in het hart van de Mondriaanbuurt met een megafoon moest gaan staan en heel hard roepen: ‘Mensen we hebben hier een groot sociaaleconomisch probleem. Het is hier zo dramatisch, dat we bewoners huis aan huis gaan bezoeken. Kom naar buiten! Ga wat doen! Sla alarm! Gooi een rookbom!’

‘Er gebeurt wel wat, maar het is echt onduidelijk of het effect heeft en het duurt eindeloos, jaren en jaren,’ vertelde Marcouch, ‘Tegen de tijd dat je één gezin geholpen hebt, heb je er weer drie andere dramagezinnen bij. Bij een deel van die gezinnen, gaat het vaak om heel concrete problemen. Iemand heeft veel schulden. Je moet checken of dat klopt en of ze hun geld niet aan rare dingen uitgeven. Maar als het klopt, ga je die bewoner helpen. Je zorgt dat de bewoner in de schuldhulpverlening komt en op den duur komt iemand dan uit dat dal. Maar daarvoor moet zo’n bewoner ook zijn eigen houding veranderen, discipline ontwikkelen en geen dure spulletjes meer kopen. Je hebt hier een grote groep mannen en vrouwen die slecht of geen Nederlands spreken. Hoe krijg je die mensen naar een taalcursus? Die bieden we hier aan, georganiseerd door professionele clubs en niet door amateurs die dat eerst deden. Hoe ga je ervoor zorgen dat hun kinderen weer naar school gaan? Daarvoor hebben we de leerplichtambtenaren die dat kunnen regelen. Daar moeten ze zich mee bezig houden. Ik krijg heel veel informatie uit de buurt, doordat bewoners naar me toe komen. Doordat ik heel benaderbaar ben en ze mij vertrouwen. Die mensen zitten met grote problemen en willen dat ze opgelost worden. Ik heb met vaders gesproken die  wanhopig waren, die bang waren dat ze hun eigen zonen gingen vermoorden. Zo ver zou het eigenlijk niet moeten komen, want daar hebben we nou juist allerlei welzijnsorganisaties voor, maar blijkbaar weten ze die niet te vinden.’

Lees ook de eerdere hoofdstukken.

Volgende week in deel 2 van hoofdstuk 8 onder meer:

Marcouch en zijn ambtenaren zorgden ervoor dat er een andere wind ging waaien bij het huis-aan-huis-project en er weer resultaten werden geboekt. De essentie van dat beleid werd samen gebald in zijn motto: ‘Geef mensen geen gratis vis, maar leer ze vissen.’ Het beleid was niet langer alleen op het geven van hulp gericht, niet alleen meer op pamperen, maar de huisbezoekers moesten er vooral voor gaan zorgen dat de bewoners in beweging kwamen en weer hun eigen broek op gingen houden. Marcouch liet het niet alleen bij zijn kritische observaties. De huisbezoekers en andere medewerkers van het huis-aan-huis-project kwamen in dienst van het stadsdeel en vielen voortaan onder de verantwoordelijkheid van de afdeling welzijn van het stadsdeel en dat gebeurde ook met de buurtmoeders.